Zoals beloofd, ga ik iets meer in op de inhoud van mijn onderzoek, en ook ditmaal doe ik dat aan de hand van mijn eigen zoektocht.
Smoezenboeken zijn allemaal uiterst inspirerend. Ze zijn niet alleen leuk, zoals die van Scheepmaker of Loesje, maar ook bloedserieus, zoals die van Van Tienhoven. Zij gaat in op het glazen plafond voor vrouwen in het bedrijfsleven en legt uit dat alle argumenten om vrouwen niet op hogere posities te benoemen, drogredenen zijn. Zij noemt dat smoezen. Per hoofdstuk een smoes, met een zeer onderbouwde argumentatie waarom die smoes een verzinsel is. Die smoezen zijn dus niet om te lachen, maar zetten je aan het denken. Sterker nog: ruim een kwart eeuw na publicatie van het boek blijken veel van de door haar genoemde smoezen nog steeds gebruikt.
Al die boeken gaan ervan uit dat de lezer weet wat een smoes is. Alleen Scheepmaker probeert de smoes te positioneren door hem te vergelijken met de uitvlucht, de verontschuldiging, het excuus en de rotsmoes. Wat is een smoes nu eigenlijk? Ik vertel het maar meteen: ik durf het niet te weten. Ik laat me verrassen. Want de smoes is dermate ingesleten in ons dagelijks spraakgebruik, dat ik hem niet wil vastpinnen op een loepzuivere definitie.
Van Dale noemt het een ‘verzinsel als uitvlucht’, met als synoniem ‘voorwendsel’. Maar iedereen weet dat een woordenboek alleen maar een omschrijving geeft die helpt bij een eerste begrip van een term. Ik vond in het Woordenboek der Nederlandse Taal, dat woordenboek waar inmiddels bijna anderhalve eeuw aan gewerkt is, de volgende omschrijving: ‘Verzinsel of praatje, dat men gebruikt als voorwendsel, verontschuldiging of aanloopje’. Deze definitie dateert van rond 1935 en is breder dan die van Van Dale. Dat ‘aanloopje’ kostte me wat moeite, totdat ik erachter kwam dat in die tijd de term ‘aanloop’ gebruikt werd als aanduiding voor wat nu een ‘inleidend zinsdeel’ wordt genoemd. Iets als “Dat kun je wel zeggen, maar (…)”, of, korter nog: “Eerlijk gezegd (…)”. Gebruikt als verkleinwoord (aanloopje) duidt dat op een zinsdeel dat weinig waardering oproept (of hoeft op te roepen).
Gesterkt met deze kennis dook ik de wetenschappelijke literatuur in – om meteen geconfronteerd te worden met het feit dat ik geen Engelse vertaling weet van het woord smoes! En na echt lang zoeken durf ik inmiddels te stellen: er is geen term voor in het Engels! Dat verklaart waarom ik geen literatuur kan vinden, want die is meestal Engelstalig. Het verklaart meteen ook waarom de artikelen die expliciet over verzonnen, onware excuses gingen (wat wij een smoes noemen), daarover spraken met de term ‘excuse’. Inmiddels weet ik dat er een term in het Pools is (wymówka, voor wie het wil weten), en dankzij professor Terkourafi weet ik dat het Grieks ook een vergelijkbaar woord heeft (in ons alfabet dikaiologia). De wymówka lijkt veel op de smoes, maar lijkt op veel minder plaatsen toegepast te kunnen worden. De dikaiologia lijkt niet als ‘leuk’, maar vooral als ‘leugenachtig’ ervaren te worden en daarmee ergernis op te roepen. De Nederlandse smoes roept niet altijd ergernis op.
Wat te doen, als je geen wetenschappelijke basis voor de smoes kunt vinden? Ik pakte twee wegen. Ik onderzocht op basis van de boeken en diverse websites in welke soort situaties we smoezen gebruiken en tegelijk zocht ik naar literatuur over aanpalende begrippen, zoals het excuus. En daarmee poogde ik een sluitend verhaal te krijgen.
Het startte voorspoedig. Ik vond vier soorten situaties, vier ‘gebieden’, waarin we smoezen gebruiken:
Gebied 1: Als excuus, verontschuldiging of verklaring voor iets wat gebeurd is.
“De trein had vertraging.”
“Ik moest overwerken.” (terwijl je in werkelijkheid vreemdgegaan was)
Gebied 2: Als argument om iets niet te hoeven doen.
“Ik heb rugpijn, dus kan ik de boodschappen niet doen.”
Gebied 3: Als argument om iets wel te doen, onafhankelijk van wat de toehoorder ervan vindt.
“Ik weet zeker dat je dit keer wel gaat genieten.”
Gebied 4: Als argument om jezelf voor de gek te houden.
“Na zo’n stevige workout heb ik wel een reep chocolade verdiend!”
Met deze indeling was ik in staat om de meeste smoezen probleemloos te plaatsen. Bovendien begon ik door te krijgen waarom sommige smoezen humoristisch waren. Of op emoties werkten. Kom ik in een volgende blog wel op terug. Maar ik gaf het al aan in de vorige blog: ik liep vast. Ik liep vast op een smoes die ik zo’n kwart eeuw geleden aanhoorde en die me altijd bijgebleven is.
Stel je het volgende voor: een vriendenkring in Amerika, waarmee ik op een wereldwijd bedrijfsnetwerk (het was nog voor de tijd van het internet) in nauw contact stond. Na jaren kreeg ik de gelegenheid om met mijn vrouw een tocht naar Amerika te maken en natuurlijk nodigden zij mij uit. We kwamen op een dinsdag bij elkaar en het was oergezellig. De tijd vloog. Aan het slot van de middag opperde iemand om nog een keer bijeen te komen en suggereerde de donderdagavond. Het antwoord van één van de vrienden? “Helaas, donderdag is volle maan, dus die avond ben ik vastgeketend aan de muur.” Het is, heb ik gemerkt, niet iedereen duidelijk waar dit op slaat, maar hij verklaarde daarmee dat hij de mythische weerwolf was: een mens die bij volle maan ’s nachts in een wolf verandert.
Ik vond het leuk en lachte – maar ik was de enige die lachte. De rest reageerde heel ontspannen met nieuwe suggesties en het werd de zaterdagochtend, maar dat terzijde. Want die smoes. Die snapte ik niet. Was het een grap? Niet voor de vrienden; die lachten namelijk niet. Er was dus iets.
En dit is waar professor Terkourafi mij de pragmatiek, of eigenlijk de sociolinguïstiek, aanreikte, want daarin wordt nagegaan of het gebruik van termen of uitdrukkingen voor de ene groep een andere betekenis heeft dan voor een andere groep. En taalkundigen zijn daar dol op, want dat betekent dat een toehoorder voor een goed begrip van de spreker niet voldoende heeft aan het aanhoren van de uitgesproken tekst, maar ook nog iets moet begrijpen van de context: het moment, en de groep met hun (vaak stilzwijgend gegroeide) afspraken en regels. Zoiets als het gebruik van het woord ‘boreaal’. De woordenboekbetekenis is ‘noordelijk, arctisch’, maar in bepaalde extremistische kringen wordt het als eufemisme gebruikt voor een goeddeels blanke samenleving waarin geen plaats is voor mensen van andere afkomst.
En zo is het gekomen: ik ging ineens promoveren. Maar dat staat al in de vorige blogpost. We zouden het in deze blogpost over de inhoud hebben. Terug naar de ‘weerwolfsmoes’.
Zoals ik er nu tegenaan kijk, was die smoes het gevolg van een onuitgesproken afspraak om niet aan te hoeven geven waarom je iets niet kunt doen of nakomen, maar daar gewoon iets van te maken. Iets origineels, misschien. Of gewoon als versterking van een normale uitdrukking. Hij had namelijk gewoon kunnen zeggen: “I am tied up Thursday night”. Oftewel ‘Ik heb iets anders.’ Maar omdat hij dat echt niet kon verzetten, maakte hij daar een veel sterkere uitdrukking van: “I am chained to the wall.” Ik ben niet zomaar vastgebonden, nee, ik ben vastgeketend op donderdagavond. Dat het volle maan was, was dan alleen maar een inleidend zinsdeel.
Wat het is, weet ik niet. En ik kan het ook niet meer nagaan, want ik heb inmiddels alle contact verloren met mijn Amerikaanse vriendengroep. Ze zouden het zich waarschijnlijk ook niet meer herinneren. Maar die taalkundige uitleg, die maakte bij mij wel een heleboel los. Want tot die tijd keek ik vooral naar interactie vanuit een sociaal of sociaal-psychologisch perspectief. Dat komt omdat ik jaren coachingswerk gedaan hebt. Dan interpreteer je woorden als instrument om diepere gedachten, gevoelens en overtuigingen naar boven te halen. Taalkundigen kijken naar interactie als het bereiken van resultaten an sich, en de keuze voor de vorm waarin dit is verwoord. Waar ik dus gewend was om naar het waarom van bepaalde zinnen te kijken, kijken linguïsten naar het hoe. En dat leidde tot een proces van omdenken voor mij, een proces waar ik nog steeds in zit.
Weet je wat? Ik wijd er wel een aparte blogpost aan. Wacht maar af!